De kerk van Waarde

Door G.J. Lepoeter

Waarde: een dorp dat door de eeuwen heen, haast méér dan welk ander nog bestaand dorp in Zeeland, alles met het water te maken heeft gehad. In het vooral in de 16de en 17de eeuw zwaar getroffen gebied 'Beoosten Yerseke', is het het enige dorp dat steeds na doorbraken en overstromingen na korte tijd weer hersteld en bewoond werd. Al is dit soms ook op het nippertje geweest. Het 'Luctor et Emergo', in de betekenis zoals wij die er meestal aan toekennen, ten voeten uit. Ook in de naam klinkt de grote invloed van het water door: Waarde, waard, waert, weert, wert: geheel door rivieren ingesloten land, laagliggend land dat dikwijls onderloopt, buitendijks land. Voor het ontstaan van Waarde moeten we terug naar de 12de eeuw. Ten zuiden van het oostelijk deel van Zuid-Beveland, het land van Reimerswaal, ligt dan het aparte eiland Rilland. De scheiding tussen de beide gebieden wordt gevormd door de Hinkelinge of Hinkele.

Kaart

Aan de zuidkant van Rilland bevindt zich de Honte; vandaar de voor dit gebied veel gebruikte benaming 'tussen Honte en Hinkelinge'.

De kern van het eiland met de dorpen Rilland en Mare was door een defensieve ringdijk beschermd. In het oosten lag reeds minstens één polder, die door oftensieve bedijking was aangewonnen, namelijk Agger. In het westen waren tegen de dijk van Mare één of meer polders van Valkenisse bedijkt. Nog meer westelijk, dicht bij de plaats waar de Hinkelinge in de Honte uitmondde, lag het schor Wilmarswaarde of kortweg Waarde. Dit diende Arnulf van Rilland tot weide-grond en vooral tot moergrond. De moerputten, die in deze periode waarin het land periodiek aan overstroming onderhevig was, zijn gegraven, zijn door de bodemkarteerders teruggevonden. Zij waren gevuld met verwerkte grond en slib. Het land lag in die tijd voor het grootste deel onbedijkt en met de zee gemeen en moet slechts weinig opgebracht hebben.

Zo was de toestand in 1187. Dit was hoogstwaarschijnlijk het jaar waarin op grond van een schenking van Hendrik van Schoten, heer van Breda, de rechten op de Waardse schorren overgingen van Arnulf van Rilland op de cisterciënserabdij Ten Duinen. Deze abdij trad hierdoor tevens in de rechten van de heer van Breda zelf. De schorren van Waarde waren van die van Valkenisse gescheiden door een kreekje, de Schoudee. Dit kreekje vormde op basis van een in 1219 getroffen regeling de grens tussen de cisterciënsers van Ten Duinen als bedijkers van de gronden van Waarde enerzijds en de heren van Valkenisse anderzijds. De cisterciënsers gingen voortvarend te werk. Wij mogen aannemen dat ze, evenals de cisterciënsers van Ter Doest in Kattendijke, hun grangia hebben gesticht nog voor zij met de bedijking een aanvang namen en dat de eerste inpoldering juist deze grangia met het omliggende gebied omvatte. Het was bij de cisterciënsers gewoonte en zelfs voorschrift om zich bij het stichten van een grangia te richten op afgelegen streken, waar weinig of geen mensen woonden. In de nog onbedijkte schorren aan de westzijde van het eiland Rilland voldeden zij volledig aan deze voorwaarde. De eerste polder is als een eilandje ontstaan. De bedijking van het schor is blijkbaar nog niet zo eenvoudig geweest. De deskundige bedijkers van Ten Duinen hebben aan een inpoldering in etappes de voorkeur gegeven boven een indijking ineens. Door de elkaar snel opvolgende bedijkingen van vijf kleine poldertjes werd het schor aan de invloed van de zee onttrokken.

Aangaande de chronologie van de bedijkingen van het schor van Waarde weten wij weinig maar toch iets. De 'Waardepolder' zal door de broeders van ten duinen spoedig na hun komst zijn ingepolderd. De bedijking van de Westpolder en de Avenoordpolder is tussen die van de Waardepolder en 1219 te situeren, terwijl de monniken, zodra de transactie van 1219 over de grens met Valkenisse gesloten was, met de bedijking van het zuidelijke deel van de Oostpolder een aanvang zullen hebben gemaakt.

De verkrijging van het gebied van Waarde door Ten Duinen heeft evenwel vanaf het begin niet onder een gelukkig gesternte gestaan. In een verloren gegane oorkonde uit 1196 regelen de graven Boudewijn IX van Vlaanderen en Diederik VII van Holland de geschillen, die Ten Duinen had om haar Waardse bezit. Verder is er een oorkonde van 1213 waarbij elect Otto van Utrecht in nogal scherpe bewoordingen eventuele excommunicatie beveelt van degenen, die tegen de broeders van Ten Duinen geweldpleging begaan of hen in hun goederen en bezittingen of op andere wijze benadelen. Al in 1222 ging Ten Duinen ertoe over om haar Waardse bezit -uitgezonderd de leenheerschappij en het tiendrecht- van de hand te doen. Op dat moment waren er vermoedelijk ongeveer 650 gemeten van Waarde ingepolderd. De reden van deze ingrijpende handeling is niet helemaal duidelijk. De cisterciënsers gingen er in het algemeen niet gauw toe over om een min of meer afgeronde exploitatie met grangia prijs te geven en zeker niet een abdij die op het hoogtepunt van haar expansie stond, zoals Ten Duinen omstreeks 1222. Het zou kunnen zijn dat de abdij met het vrij komende kapitaal en mankracht haar aandacht meer wilde concentreren op het gebied aan de overzijde van de Honte, om daar in de Vier Ambachten een groter aaneengesloten complex te gaan exploiteren. Het ligt echter meer voor de hand dat de steeds erger wordende uitdagingen van heren, die meenden aanspraken op Waarde te kunnen doen gelden waartegen de abdij op den duur niet opgewassen was, de doorslag hebben gegeven.

Kopers waren Wolfert, zoon van Wisse van Burgh, en Dankert en Hugo, zonen van Willem van Welle, voor een totaal bedrag van 1300 mark. Financieel gezien werd de verkoop allerminst een succes. Met de niet kapitaalkrachtige kopers hebben zich een reeks van jaren problemen voorgedaan.

Na 1222 bezat de abdij in Waarde dus nog de leenheerschappij en het tiendrecht. De plaats die voor 1187 de heer van Breda in de leenhiérarchie had ingenomen, werd na 1222 bezet door Ten Duinen, terwijl Wolfert van Burgh en Dankert van Welle op de plaats kwamen, die vroeger Arnulf van Rilland innam. Deze beide noemden zich al in 1223 heer van Waarde. In 1251 werden de rechten van Ten Duinen in Waarde door een scheidsrechterlijke uitspraak nog eens nader omschreven. De heren van Waarde van dat ogenblik, namelijk Jan van Waarde, zoon van heer Wolfert van Burgh, en Dirk, zoon van Dankert van Welle, en zijn broers, blijken Waarde in leen te houden van Ten Duinen en mogen het niet verkopen of op een andere manier vervreemden dan met toestemming van de abdij. Behalve dat de financiële kwestie met de kopers zich lang voortsleepte. ondervond Ten Duinen door haar verkoop van Waarde ook nog moeilijkheden van de heren van Breda. De reden hiervan is wel te begrijpen. Hun voorvader had indertijd voor zijn zielenheil zijn rechten op Waarde aan de abdij geschonken en nu zagen zij deze rechten aan derden, aan leken nog wel. verkwanseld, zonder dat zij er in gekend werden. Scheidsrechters stelden in 1229 Gillis van Breda echter in het ongelijk en oordeelden dat uit de schenkingsoorkonde duidelijk bleek dat destijds de heren van Breda geen enkel recht voor zich behouden hadden. Toch bleek het zelfs in het derde kwart van de 13de eeuw nog tweemaal noodzakelijk dat de heren van Breda afzagen van hun rechten en Ten Duinen in het bezit van Waarde bevestigden.

Het kerkdorp Waarde heeft zich ontwikkeld in de nabijheid van het 13de eeuwse kasteel van de heren van Waarde, waarvan de restanten teruggevonden zijn. Op deze plaats of in de directe omgeving moet ook de 12de eeuwse grangia van Ten Duinen gestaan hebben. In het kaartboek van Waarde door Cornelis Smallegange uit 1637 heet deze plaats het 'Coolhoff'. De dorpskern en het Coolhoff moeten met de 'Kerkhouck' en de 'Meese', respectievelijk ten oosten en ten noordwesten ervan gelegen, de oudste bedijking hebben uitgemaakt, begrensd door de Plattendijk in het zuiden en oosten en de Hoge Weg en de Kerkedijk of Havelozedijk in het noorden en westen. Bij de bodemkartering van dit gebied, die plaats vond na de inundatie van 1953, maar voor de herverkaveling werd het vroegere bestaan van deze dijken geconstateerd.

Gravure

De permanente bewoning van het gebied van Waarde zal ongetwijfeld snel na de vestiging van de cisterciënsers op gang gekomen zijn en zich hebben geconcentreerd binnen de eerste bedijking, dus in de omgeving van de grangia. Het tijdstip waarop hier een parochie gesticht is, kennen we niet. Vermoedelijk heeft dit echter kort na de overdracht door Ten Duinen in 1222 plaatsgevonden, in ieder geval ruimschoots voor 1251.

Ook over het kerkgebouw van de pas gestichte parochie Waarde hebben we geen informatie; niet over de plaats en ook niet over vorm en omvang. Het is mogelijk dat het eerste kerkgebouw is opgetrokken in de directe nabijheid van de grangia. Het kan echter ook de plaats van het huidige kerkgebouw zijn. Bewijzen of concrete aanwijzingen die één van beide veronderstellingen ondersteunen zijn tot nu toe niet bekend.



Huidige kerk en toren

Van de laat-middeleeuwse kerken op Zuid-Beveland zijn de hallenkerken veruit in de minderheid; voorzover we weten zijn dit alleen de kerken in Waarde, Baarland en Wemeldinge. Deze vorm is nooit populair geweest op het eiland. Het enige voorbeeld dat in aanleg dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw, staat in Waarde. Direct bij de bouw van de toren, ergens rond 1400, is rekening gehouden met een tweebeukig hallenschip. Een driebeukig schip ligt meer voor de hand, vandaar waarschijnlijk dat op de meeste plaatsen waar we over de kerk van Waarde lezen, een driebeukig gebouw wordt genoemd. Hiervoor is evenwel geen enkel bewijs voorhanden, niet op grond van betrouwbare schriftelijke bronnen, niet op grond van overgebleven kenmerken aan het huidige bouwwerk en ook niet op grond van archeologische vondsten. Tenslotte is het duidelijk dat de parochie Waarde altijd van een tamelijk bescheiden omvang gebleven is. Althans zodanig dat dit zeker geen motief voor een driebeukige kerk oplevert.

De kerk was gewijd aan een tweetal heiligen, de H. Maagd Maria en de H. Jacobus de Meerdere.

De toren geeft met zijn twee doorgangen, die oorspronkelijk zijn, alleen aanwijzingen voor twee beuken. Daarnaast verschaft de decoratie van de buitenzijde van de toren eveneens een aanwijzing in die richting. De natuursteenblokken in de steunberen zijn namelijk alleen daar aangebracht, waar de toren niet ingebouwd zou zijn in geval van een tweebeukig schip. De zuid- en oostzijde zijn tot de hoogte van de dakgoot van het schip niet van natuursteen, de noordkant is dat wel. De toren vertoont opmerkelijke bijzonderheden. Ten eerste heeft hij een opvallend kleine ingangspartij. De deur en het raam zijn wel samen in één nis geplaatst, maar de deur is nauwelijks twee meter hoog en minder dan een meter breed. Het bovenliggende raam is van bijbehorende kleine afmetingen. Dit moet haast betekenen dat de toreningang niet als hoofdingang van de kerk heeft gediend. De zuidelijke beuk heeft wellicht altijd in de westgevel een brede toegang gehad. Het ligt voor de hand dat de zuidelijke beuk dan ook als hoofdruimte dienst heeft gedaan. Het torenportaal kwam hiermee op het tweede plan te staan en hoefde dus ook niet zo grootte zijn.

Toren

Ten tweede telt de romp maar twee geledingen, hoewel de steunberen vier keer zijn versneden. De geledingen en de versnijdingen van de steunberen zijn geheel onafhankelijk van elkaar ingedeeld, iets dat ongebruikelijk is.

Een derde eigenschap is dat deze toren vanaf het begin is gebouwd voor een tweebeukig hallenschip. Daartoe zijn geprofileerde doorgangen gemaakt in de oost- en zuidwand, vreemd genoeg niet in het midden van de wand, maar beide tegen de zuidoosthoek. Vanwege deze verzwakking van de torenwand rond deze hoek zijn de twee steunberen in die hoek zwaarder dan de overige steunberen. (Op de begane grond plm. 120 cm breed, tegen de overige plm. 100 cm breed.) Er is dus bij de torenbouw duidelijk van het begin af met de vorm van de kerk rekening gehouden. Deze asymmetrische opbouw van de toren heeft tot gevolg dat de afwerking van de bovenkant enigszins rommelig aandoet. Daar komt bij dat er duidelijk is geknoeid met de bekroning. Zo is de lege ruimte tussen galmgaten en trans onverklaarbaar.

Een mogelijke verklaring voor de vele onregelmatigheden van de toren kan zijn dat er blijkbaar in 1427 nogal wat herstellingen hebben plaatsgehad. In dat jaar worden er namelijk aflaten beloofd voor wie een bijdrage geeft ten gunste van het herstel van de kerk. De natuurstenen decoratie van de toren doet vermoeden dat de werkzaamheden omstreeks 1427 grotendeels verantwoordelijk zijn voor het huidige uiterlijk van de toren. Aan de noordzijde bevindt zich aan de buitenzijde van het torenlichaam een rond gemetseld traptorentje met gemetselde spits en -vreemd aandoend- kantelen.

Zes jaar nadat met de komst van ds. Guilhelmus Kamerlink de hervorming in Waarde officieel zijn intrede had gedaan, werd de kerk verwoest. Blikseminslag was op 10 april 1589 de oorzaak van een grote brand. Van de kerk werd de zuidelijke beuk als waarschijnlijk het minst beschadigde deel, weer opgebouwd en verder voor de gereformeerde eredienst gebruikt. Deze ruimte zal in die periode voor de omvang van de gemeente ook zeker ruim voldoende geweest zijn. Een reden temeer om niet te trachten de totale kerk weer te herstellen. De witte zandstenen zuilen, die vôôr de brand de scheibogen tussen de beide beuken ondersteunden, zijn bij de herbouw opgenomen in de noordwand van de zuidbeuk. Ze geven aan de buitenzijde deze wand een apart aanzien en vormen een goede herinnering aan vroeger tijden. Van de oorspronkelijke kapitelen van de zuilen is nog nauwelijks iets terug te vinden.

Tegen de zuidwand is een dwarskapel gebouwd, die als consistorie dienst doet. Verder bevindt zich hier een aangebouwde grafkapel. Of er in de oorspronkelijke opzet ook sprake geweest is van een noordelijke dwarskapel is niet duidelijk.



Strijd tegen het water

Zoals we aan het begin van ons verhaal al memoreerden heeft Waarde -en met het dorp ook de kerk- door de eeuwen heen steeds opnieuw grote problemen ondervonden tengevolge van stormvloeden. De stormvloed van 1262 heeft met een grote mate van waarschijnlijkheid gezorgd voor inundatie van Waarde en Valkenisse. Dit vormde, om gevaar voor de toekomst zoveel mogelijk in te perken, tevens de beslissende stoot tot de afdamming van de Hinkelinge in 1263. Hiermede werd een directe verbinding met het gebied van Krabbendijke tot stand gebracht. Het voormalige eiland Rilland blijkt een zeer kwetsbaar gebied te zijn. Men meldt er doorbraken in 1268, 1287-1288, 1304, 1334, 1375, 1446,  1472, 1476, 1486, 1509 en 1512. Herhaaldelijk is expliciet sprake van Valkenisse en Waarde. Dan wordt het 1530. Op 5 november van dat jaar, 'St. Felix quade saterdach', vond de meest beruchte stormvloed uit Zeelands geschiedenis voor 1953 plaats. Grote gebieden hebben zwaar te lijden. Vooral het oostelijk deel van Zuid-Beveland loopt blijvende schade op. De ramp herhaalt zich op 2 november 1532. Pogingen tot herdijking van delen van het verloren gegane terrein, worden in 1552 weer teniet gedaan. Op de avond van Allerheiligendag in 1570 (1 november) zorgde een combinatie van hevige storm en een hoge vloed ervoor, dat onder andere de parochies Waarde en Valkenisse werden overspoeld. Op 6 september 1571 werd octrooi verleend voor de herdijking van de polders Waarde, Valkenisse en Westveer.

Uitermate kritiek werd de toestand in 1682 en 1683. Alles dat er nog van Zuid-Beveland ten oosten van Kruiningen was overgebleven. verdween onder water. Voor Valkenisse, het dorp waarmee Waarde altijd een zo grote lotsverbondenheid had gehad. was dit het definitieve einde. Ook voor Waarde leek het er aanvankelijk op dat het prijsgegeven zou worden. Zo lezen we: 'twee ontzagchlijke vloeden van 26 Januari 1682 en 8 Januari 1683. hier eenen geheele ondergang scheenen te veroorzaaken. Dit wierd den 18 Februari deszelven jaars van nog hooger vloed gevolgd, zoodat het water in den kerk tot den zesden trap des predikstoels klom en zommige huizen tot aan de daken onderliepen, ja in het oude Dorp alle de huizen daardoor gesloopt werden'.

Ook de watersnoodramp van 1 februari 1953 heeft zijn sporen nagelaten. Het bleek opnieuw noodzakelijk om de kerk grondig te restaureren. temeer daar het gebouw veel van het zoute water had geleden. Dank zij de hulp van het Nationaal Rampenfonds. Monumentenzorg, de provinciale overheid èn de gemeente kon een en ander worden gerealiseerd.

Vloed 1953




Grafkapel

Bij onlusten in de stad Goes sneuvelde in de avond van 24 maart 1657 de kapitein van de burgerwacht Gillis van der Nisse. Op 1 april werd hij in het koor van de Grote Kerk te Goes begraven. Aangezien hij twee jaar daarvoor de heerlijkheid Waarde had gekocht en op grond hiervan de titel van ambachtsheer voerde, werd ter zijner nagedachtenis aan de kerk van Waarde tegen de zuidmuur, aan de oostzijde van de dwarskapel, een grafkapel gebouwd.

De kapel is via de kerk bereikbaar door een deur die voorzien is van zware eikenhouten spijlen. In de kelder hieronder werd naderhand zijn stoffelijk overschot bijgezet.

In de grafkapel plaatste men als zichtbaar monument voor het nageslacht een tombe met daar bovenop een ridderfiguur, liggend op zijn zijde en met de linkerhand het hoofd ondersteunend.

 

Gilles van Nisse

 

In 1995 heeft het beeld, ondertussen al ver afgetakeld, een ingrijpende restauratie ondergaan. De verwoestende gevolgen van de inwerking van het zout -nog altijd gevolg van de watersnoodramp van 1953-dreigden volledig funest te worden. Verder verval is door deze ingreep voorkomen. Het is bekend dat men in de grafkelder onder de kapel de volgende personen begraven heeft: Gillis van der Nisse en zijn huisvrouw Geertruijd van Alteren van Jaersveld; Willem Nijssen, heer van Waarde en zijn huisvrouw Johanna van der Nisse (overleden resp. in 1797 en 1786). De thans in de grafkapel aangebrachte koperen naamplaatjes zijn afkomstig van de eikenhouten doodkisten van Willem Nijssen en Johanna van der Nisse. Merkwaardig is het, dat men bij werkzaamheden omstreeks 1977 in de grafkelder niet vier, maar vijf doodshoofden heeft gevonden.

 

Andere grafmonumenten

Voor de preekstoel -markante plaats voor de grafsteen van een predikant- ligt een zerk, waarop bovenaan een zandloper tussen twee vleugels met het opschrift:

'Vraagt iemand, wie hier legt, 't Is hij, die al zijn kracht bestede om Jezus aan den zondaar aan te prijzen. O, wand'laar, wilt nog eer aan 't koud gebeent bewijzen. Zijn werk is nu voleind; zijn lichaam rust hier zacht. H. Wesselink, oud 66 jaar en 7 maanden, overleden den 20en en begraven den 26 feb. 1827 in het 43e jaar van zijn dienstwerk'. De plaats van deze zerk is niet de oorspronkelijke.

 

Wesselink

 

In de ingang van de kerk, juist achter de deuren, ligt een grote grafzerk, waarop afgebeeld een ridderfiguur. De tekst op deze steen is opgenomen geweest in (waarschijnlijk koperen) platen, die verwijderd zijn. Mogelijk is de steen afkomstig van het graf van Marinus van Waerden, overleden 13 februari 1632. Voorts liggen er nog enkele grafstenen en gedeelten hiervan, waarvan de opschriften niet of nauwelijks te lezen zijn.

 

Marinus van Waerden

 

In de wandelkerk bevindt zich een zwart marmeren plaat met een opschrift in gouden letters, de tekst luidt als volgt:

'Underneath this spot are deposited the remains of Edward Morant, Esquire Ensign in the First Regiment of Foot Guards, who in August 1809 fell a victim to  the fever so fatal to the British Army, aged 20 years. The Officers of the First Guards stationed at Antwerp in July 1814 caused this stone to be erected to the memory of a friend whose loss the lapse of time had not erased from their recollection'

  De vertaling van de Engelse tekst luidt als volgt:

Onder deze plaat(s) ligt begraven Edward Morant, oud 20 jaar, vaandrig in het eerste regiment van de gardetroepen, die in augustus 1809 het slachtoffer werd van de koorts, die zovelen van het Britse leger heeft geveld. De officieren van het eerste regiment van de gardetroepen die in juli 1814 in Antwerpen gelegerd waren. hebben dit gedenkteken opgericht ter herinnering aan een vriend die ondanks het verloop van de tijd, niet uit hun herinnering is verdwenen.

 

iets

 

Tijdens werkzaamheden in 1928 onder leiding van de aannemer A. Klap, zijn behalve fundamenten van het in de 16de eeuw afgebrande en niet herbouwde deel van de kerk, tevens in dat gedeelte enkele bakstenen sarcofagen opgegraven.

 

iets


Restauraties

De vroegste bekende restauratie van de kerk, waarover volgens de nog aanwezige notulenboeken gegevens bekend zijn, dateert van 1860. Omstreeks 1888 bevond de kerk zich opnieuw in een desolate toestand. Diverse fondsen werden aangeboord om de restauratie te kunnen bekostigen. De uitvoering vond plaats in 1890 door de aannemer M. Kopmels. De kosten bedroegen f 3.291,-. Architect was Abr. le Clercq te Kruiningen. In 1928 was het nodig het kerkgebouw aan de buitenzijde te restaureren. De houten ramen werden vervangen door stenen. Ook waren de steunberen en het muurwerk aan herstel toe. Aannemer van deze werkzaamheden was A. Klap.

 

e

 

Bij de herstelwerkzaamheden na de watersnoodramp in 1953 werden de houten zijbanken uit de kerk verwijderd. Hiervoor zijn toen stoelen in de plaats gekomen. Ook is toen de houten wand tussen de entreeruimte -de zgn. wandelkerk- en de kerkruimte, vervangen door een muur. De jongste en zeer ingrijpende restauratie vond plaats in 1977. De werkzaamheden bestonden uit: a. volledig nieuwe glasinlood ramen; b. alle muren afhakken en opnieuw stucadoren, schilderen en aan de buitenzijde waterdicht maken; c. rond de kerk het aanleggen van een nieuwe riolering; d. alle voegwerk uithakken en opnieuw voegen; e. vele stukken metselwerk in de buitengevels uithakken, vernieuwen en waar nodig deze van zandsteenlijsten voorzien; f. herstellen van doorgezakte spanten ankerwerken, schenkelspanten. wandelkerk en zoldering in grafkapel; g. demontage en montage orgel; h. vernieuwen van de dakconstructie en het aanbrengen van nieuwe leibedekking; i. aanbrengen van een geheel nieuwe begane grondvloer; j. nieuwe verlichting; k. afhalen van de radiatoren. wijzigen c.v. en verwarming in de consistorie: 1. wijzigen geluidsinstallatie en leidingen wegwerken; m. inrichting tuin rondom de kerk.

 

ee

 

De leiding van de restauratie was in handen van architect C.J. Klap. De uitvoering werd gedaan door Huurman b.v. le Delft. De totale kosten bedroegen ca. f 800.000,-. Hiervan kwam ca. f180.000,- voor rekening van de kerkelijke gemeente.

De toren werd gerestaureerd in 1890, daarna in 1941. Tijdens de beschietingen in oktober 1944 werd de toren door een granaat getroften op de zuidoostelijke hoek ter hoogte van het galmgat, waardoor een deel van het muurwerk vanaf een meter onder de dorpel van het galm-gat ter hoogte van ongeveer drie meter, met een deel van de steunbeer, werd weggeslagen. Daarnaast waren er een aantal kleinere beschadigingen. Het herstel van deze oorlogsschade heeft pas in 1950 plaatsgevonden.

Na de Tweede Wereldoorlog gebruikte de gemeente Waarde als eigenaresse, de toren om aan de buitenzijde de slangen van de brandweer te drogen te hangen. Omdat men constateerde dat de slangen hiervan schade ondervonden, vroeg men in 1952 aan de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg toestemming om een opening in het gewelf van plm. 1 m2 te mogen maken. Dit om voortaan de slangen binnen te drogen te kunnen hangen. Nadat dit verzoek van de hand was gewezen. schakelde de gemeente de districtsinspectie voor het brandweerwezen in. Het antwoord van Monumentenzorg was duidelijk: 'Aan het maken van een slangendrooggelegenheid mag een monument niet worden opgeofferd'.

In 1969 werd door de firma J.D. Geuze te Middelburg restauratiewerk aan het metselwerk van de toren verricht voor een bedrag van f 59.950,-. In 1971 werd dit gevolgd door uitgebreidere werkzaamheden. De kosten hiervan bedroegen f 240.000.-.

Ter vervanging van de oude, tijdens de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de Duitse bezetters weggehaalde klok, werd in 1949 een nieuw exemplaar in de toren gehangen. Deze klok met een gewicht van 950 kg werd gegoten bij de firma Van Bergen te Heiligerlee. De klok kreeg het volgende randschrift: 

'Ik roep ter kerk,
 regel het werk,
 verkond' de dood,
 waarschuw in nood.
Ik spreek ook mee,
 bij feest en vree.

 

iets


Het interieur

De in de koorsluiting geplaatste preekstoel met boogpanelen en erboven het klankbord, dateert van 1701. Dit jaartal is aangebracht in de kroonlijst van het ruggeschot. De houten lezenaar is nieuw. Aan de preekstoel hangen een tweetal met gotische letters beschilderde paneeltjes, die vroeger voor de aankondiging van te zingen psalmen en gezangen werden gebruikt. Ze wekken de indruk voor een andere preekstoel gemaakt te zijn.

De kanselbijbel uit 1718 is een geschenk van de ambachtsheer Willem Nijssen; volgens de in de bijbel opgenomen tekst: 'tot een gedagtenisse op den 22 Augusti in het Jaar Onses Heeren Jesu Christi Anno 1763'. De toestand waarin de kanselbijbel nu verkeert maakt een deugdelijke restauratie noodzakelijk.

Interieur

De kerk bezit een aantal waardevolle koperen voorwerpen. In de eerste plaats een tweetal zandloperhouders, één bevestigd aan de kansel. de andere op het schot voor de stoelen. Ze dateren uit de tweede helft van de 17de eeuw of mogelijk uit de 18de eeuw. Tevens een tweetal dubbele kaarsenhouders uit dezelfde periode. Ook hiervan is er één bevestigd aan de kansel, de andere op het schot voor de stoelen. Op de verschillende schotten in de kerk en op de balustrade van de orgeltribune bevinden zich verder 28 stuks enkele kaarsenhouders, voorzien van lekbakken en vastgeschroefd op de banken. De datering is 18de- eeuws.

In het midden van de ruimte hangen drie stuks achtarmige kaarsenkronen. Gezien de inscriptie op de bolvormige verzwaring van de middelste van deze kronen, is de datering eenvoudig: 'Mr. Willem Nijssen en Johanna van der Nisse Heer en Vrouw van Weerden etc. Anno 1765'. Op de kronen heeft men destijds olielampen gemonteerd, later zijn ze weer in de originele staat teruggebracht. Het is zeker niet denkbeeldig dat de bovengenoemde kaarsenhouders in 1765 ook onderdeel van de schenking van de ambachtsheer hebben uitgemaakt.

Aan de wanden hangen een zestal olielampen uit de tweede helft van de 19de eeuw of het begin van de 20ste eeuw. De lampglazen zijn niet origineel. Tenslotte wat de koperen voorwerpen betreft de doopbekkenhouder, bevestigd aan de trappaal van de kansel. Dit voorwerp is te dateren op tweede helft 17de eeuw. Het bijbehorende doopbekken zal verloren gegaan zijn, want het nu in gebruik zijnde doopbekken is van (tweede gehalte) zilver en is gemaakt in 1906. Het deksel van het doopbekken is van zilver of mogelijk verzilverd koper.

Het koper in deze kerk wordt regelmatig gepoetst met fijn zand (zonder zout) en karnemelk. Het is daardoor schoon, maar mat. Driemaal per jaar -kerstnachtdienst, kerstviering van de zondagsschool en oudejaarsavond- doet men de moeite om wat de verlichting betreft, een stap terug te doen in de tijd: kaarsen en petroleum-lampen. Een goede gewoonte lijkt ons.

 Van het vaatwerk zijn een tweetal zilveren avondmaalsbekers bijzonder. Ze zijn in 1658 in Middelburg vervaardigd. Het meesterteken (pentagram in vijflobbig contour) is niet geïdentificeerd. De bekers verkeren in een redelijk goede staat. Ze zijn voorzien van bandwerk en versieringen. Op de ene beker een wapenschild met twee gegolfde dwarsbalken en een vierkantje en de tekst 'Diakonije van Werde'. De andere heeft een wapenschild met twee gegolfde dwarsbalken en een ruit en de tekst 'Diaken van Waerde'. Voor het overige is het vaatwerk 18de-eeuws tin.

Het orgel is gebouwd in 1957 door Willem van Leeuwen uit Leiderdorp. Het heeft een klavier met aan gehangen pedaal. Klavieromvang C - g3

Dispositie:
prestant 8' 
  holpijp 8'
  octaaf 4'
  roerfluit 4'
  octaaf 2'
  mixtuur 4-6 sterk ( vanaf 1994 3- sterk) 
  in pedaal subbas 16' (1994 bijgeplaatst)

Het orgel is uitgerust met het door van Leeuwen ontdekte Veka sleepsysteem dat voor die tijd erg vooruitstrevend was. Er werden kunststof kleppen (pertinax) gebruikt in plaats van houten exemplaren. Dit alles om werking tegen te gaan wat in veel orgels tot problemen leidde. Bij de meeste van Leeuwen orgels zijn deze kleppen al weer vervangen omdat er door temperatuursschommelingen ook bij kunststof vervorming kan ontstaan. In Waarde is echter nog alles origineel.

In 1994 werd het orgel van een subbas 16' voorzien,afkomstig uit een van Leeuwen orgel uit dezelfde periode, met een omvang van 30 tonen. De mixtuur 4-6 sterk die veel te krachtig was in het geheel is teruggebracht tot 3 sterk.

Het overige pijpwerk werd gedemonteerd, schoongemaakt en opnieuw geïntoneerd. Om de mechaniek aan te brengen, die nodig was voor de subbas, werd het orgel op een verhoging gezet.

Er staat nu in de Nederlandse Hervormde Kerk een klein maar mooi orgel dat, omdat het zo typerend is voor de 50er jaren, van grote Waarde is voor de Nederlandse orgelcultuur.


Slot

Behalve de toren, die eigendom is van de gemeente Reimerswaal, berust de eigendom van het historisch zo waardevolle gebouw bij de Hervormde Gemeente Waarde. De ongeveer 400 zielen tellende gemeente is daarom ook belast met het onderhoud van dit monument. Gelukkig is er, in vergelijking met de situatie op vele plaatsen elders, sprake van een hechte dorpsgemeenschap; een levende gemeente die de geestelijke en de daarmee verweven stoffelijke waarden op eigentijdse wijze weet te bewaren. Een pastoraal samenwerkingsverband met Yerseke zorgt mede voor de mogelijkheid om de predikantsplaats in stand te houden.


Bronnen

M.J. Burger, Middeleeuwse dorpskerken op Zuid-Beveland. doctoraalscriptie RU Leiden. 1991.

C. Dekker, Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwen. Assen. 1971.

M.K. E. Gottschalk. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, 3 dln., Assen, 1971-1977.

F. Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen, derde aflevering, Middelburg, 1891.

Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist, dossier Waarde.

Informatie Hervormde Kerk Waarde, brochure, 1986.

Voor de verleende medewerking en de verstrekte inlichtingen zijn wij dank verschuldigd aan A.H. Cornelisse, Ds. A.H. Groen, L. Jacobusse en J.J. Koeman, allen te Waarde. C.J. Klap te Arnemuiden, mevrouw M.C.G.M. Verbraak te Bergen op Zoom en de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland te Utrecht.

terug

jsItem